Thursday, April 12

De Presente?¿

Presente
In het Spaans heb je 3 groepen regelmatige werkwoorden: eindigend op
1-ar, 2-er, 3-ir.
Bijvoorbeeld: hablar: praten, beber: drinken en vivir: wonen.

Yo hablo bebo vivo
Tu hablas bebes vives
Él/ella/Usted habla bebe vive
Nosotros hablamos bebemos vivimos
Vosotros habláis bebéis vivís
Ellos/ellas/Ustedes hablan beben viven

De Presente wordt gebruikt voor feiten en actuele gebeurtenissen.
Bijv. Yo vivo en Salamanca.
Om aan te geven wat men gewoonlijk doet, of met een zekere regelmaat.
Bijv. Los sábados también trabajo.
Voor het geven van aanwijzingen.
Bijv. Para hablar por teléfono, primero levantas el auricular,
luego metes la moneda o la tarjeta.
Om over de toekomst te spreken
Bijv. En julio termino el curso. - In juli ben ik klaar met de cursus.

Ook het Spaans kent in elke verleden tijd onregelmatige werkwoorden
(verbos irregulares) zo ook de Presente.
Je hebt werkwoorden met klinkerwisseling.

1Willen querer -e wordt -ie.
Bijv. Querer, cerrar, comenzar,
empezar, entender, perder, pensar, regar, sentir.
2Kunnen, mogen poder -o wordt ue.
Bijv. Poder, encontrar, volver, dormir, sonar, costar, recordar.
3Vragen pedir -e wordt i.
Bijv. Perdir, servir, seguir
4Spelen jugar -u wordt ue.

Yo quero
Tu quieres
El/ella/Usted quiere
Nosotros quieremos
Vosotros quieréis
El/ella/Usted mv. Quieren

Hieronder werkwoorden met alleen in de 1e persoon enkelvoud
een onregelmatigheid of een verandering van de schrijfwijze.

Bijv.
Coger: cojo, coges, coge, cogemos, cogéis, cogen= Grijpen, pakken,
beetpakken, vangen.
Conocer: conozco, conoces, conoce, conocemos, conocéis, conocen=
Kennen, leren kennen.
Werkwoorden op -acer,-ecer,-ocer,-ucir, hebben dezelfde onregelmatigheid
in de 1e persoon als conocer.
Bijv. Merecer - merezco.

Dar: doy, das, da, damos, dais, dan= Geven, veroorzaken, slaan,
raken/treffen.
Hacer: hago, haces, hace, hacemos, hacéis, hacen= Doen, maken, aangaan,
besluiten.
Poner: pongo, pones, pone, ponemos, ponéis, ponen= Zetten, plaatsen,
leggen, stellen.
Traer: traigo, traes, trae, traemos, traéis, traen= Brengen, halen,
bij zich hebben.
Saber: sé, sabes, sabe, sabemos, sabéis, saben= Weten, kennen, kunnen,
nemen.
Salir: salgo, sales, sale, salimos, salis, salen= Uit/weggaan, uitkomen, komen.

Werkwoorden met meer dan één onregelmatigheid of verandering

Bijv.
Decir: digo, dices, dice, decimos, decis, dicen.
Oír: oigo, oyes, oye, oímos, oís, oyen.
Tener: tengo, tienes, tiene, tenemos, tenéis, tienen.
Venir: vengo, vienes, viene, venimos, venis, vienen.

Werkwoorden met een geheel onregelmatige vervoeging

Bijv.
Ir: voy, vas, va, vamos, vais, van.

Zo dat was de uitleg van de Presente!
Ik hoop dat je hem goed bestudeerd en er wat aan kan hebben.

TIP: De klemtoon bij de Spaanse woorden ligt altijd op de lettergreep waar
het schuine streepje genaamd 'tilde' op staat.

Suerte
De links voor vandaag:

Talenscholen buitenland

Leren van een nieuwe taal in combinatie met lesgeven in het engels

Gespecialiseerde cursussen talen

Hasta luego!

No comments: